,,Geforceerd stemgebruik of zingen langs en in het veld, zoals schreeuwen en spreekkoren, is niet toegestaan,” was op de website van Excelsior Maassluis te lezen. Een regel die ingegeven was vanwege Covid-19 en de daarbij horende maatregelen vanuit de regering. We moesten maar zachtjes “hoera” zeggen en klappen. Of ‘ajeto!’ Of ‘daar vliegt het leder toch wel heel sierlijk achter de dienstdoende doelwachter.’ Het maakt premier Rutte niet zo heel veel uit wat er gezegd wordt op de tribune, zolang het maar zachtjes gebeurt. En met die informatie in het achterhoofd reisde ik af naar sportpark Dijkpolder om het radioverslag te verzorgen voor RTV Katwijk Sport.
Voor de mensen die mij nog nooit op de radio hebben gehoord (zo’n 99,8% van de Nederlandse bevolking): gooi Jochem Myjer en Bert Visscher in een blender, vermeng het prutje met wat opzwepende middelen, laat het een uurtje pruttelen op laag vuur en voeg daar nog wat lange uithalen van een schreeuwende metal-zanger naar keuze en een klein toefje Jack van Gelder voor de smaak aan toe. Om het samen te vatten: ik kan nogal druk en luid zijn. Normaal gesproken valt dat hooguit op wanneer er een doelpunt valt, maar dit schijnt het nieuwe normaal te zijn. Een behoorlijk lastig normaal voor iemand met bovenstaande kenmerken.
Als je erover nadenkt is het eigenlijk een behoorlijk vreemd fenomeen: een radioverslaggever die het lastig vindt dat mensen hem kunnen horen. Maar dat fenomeen laat zich vrij gemakkelijk verklaren: het horen is niet zo’n probleem, bij het reageren op het er gezegd wordt gaat het mis. Sportverslaggeving is een redelijk eenzijdige vorm van communicatie, waarbij nauwelijks interactie is tussen zender en ontvanger. Nu ik toch over dit onderwerp bezig ben, wil ik direct een cliché de wereld uit helpen: ‘wij’ sportverslaggevers willen onszelf helemaal niet graag horen praten, wij moeten wel, omdat de luisteraars nooit wat terug zeggen.
De, door coronamaatregelen ingegeven, geluidsbeperking langs de velden kan die eenzijdige communicatie doorbreken. Niet zozeer bij het vriendelijke Excelsior Maassluis, daar werd het commentaar op het commentaar keurig bewaard tot na het laatste fluitsignaal en bleef het bij een vriendelijk ‘je was wel goed te horen’ en ‘de doelpunten kwamen niet alleen in Katwijk goed door.’ De collega die de gelijkmaker van Rijnsburgse Boys tegen IJsselmeervogels op een lekker, maar acceptabel, volume de ether in slingerde, had iets meer last van de aandacht van de mensen om hem heen. ,,Ze kijken me allemaal heel vreemd aan nu”, zei hij, enigszins van stuk gebracht, om vervolgens de draad weer op te pakken.
Het zal voor iedereen even wennen zijn en het is een tijdelijk iets. Maar geloof mij als ik zeg dat het voor ons radioverslaggevers echt veel erger is dan voor de mensen om ons heen op de tribune. Wij vinden het niet zo erg dat we gehoord worden, maar het is niet de bedoeling dat jullie ons ook nog kunnen zien. Daarbij wil ik tot besluit dan ook nog wel een cliché bevestigen: ik heb inderdaad een ideaal hoofd voor op de radio.